On the road – deel 3
Regen en Rijn
.Of wat die twee onderweg naar de Paus hun geliefden wel moèsten opbiechten..
Adelaar en Hagenaar op weg naar Rome maakten wat mee – niet echt te beschrijven! Maar wat leest u dan in dit deel? Om te beginnen de hoosbuien die hen de 2e dag al overvielen ofschoon ze toch weer droog de 1e landsgrens passeerden. Er zouden er meerdere volgen en u verneemt daar nog van. Vele dagen voorts was de Rijn hun trouwe richtingwijzer. Dat die geweldige stroom later steeds minder werd om tussen Zwitserland en Oostenrijk als grensrivier te fungeren, dat zal u niet ontgaan. Maar wat de boys, want zo voelen die rijdende ridders zich bij tijd en wijle, aan bijvoorbeeld Industrieel Erfgoed mochten ervaren, daar verhaalt uw verslaggever graag over. En over nog zo verrassend veel meer – puttend uit het jongste verleden. Welnu uit de rijke collectie slechts een kwartet.
Putdeksels onder-weg en Stoppelvelden er-naast
Misschien las u het al op de weblog, fietsend langs en varend over de Maas waren de weergoden ons slecht gezind. Het putdeksel uit het Limburgse Kessel getuigt hiervan. Later werd het onder invloed van de Oranjes droger – dat ik als republikeins gezinde u het Koningspaar uit 2013 toon mag toch wel als een ‘royaal’ gebaar door u worden gewaardeerd (en wist u van dat putje?) Om de schoonheid van deze plaatjes te genieten qua (metaal)kleur, de keitjes er om heen en vooral de tekst (plaatsnamen etc.) zou u deze pagina moeten printen en een loep ter hand nemen. U kunt natuurlijk ook alle pagina’s en ook de andere delen printen en net als ik de voorkeur geven aan geschreven documenten.
Stoppelvelden, met jullie gloed van koud vuur,
stoppelvelden, hellebaarden van de gevoelens,
stoppelveld, hoe herkende ik toch zo vroeg al
in jou mijn troosteloos leven & regenachtig einde
Ondertussen fietsen wij door en belanden eindelijk in het buitenland. Aan het eind van de tweede dag realiseer ik mij dat – waar ik in Spanje en Italië aan het eind van het voorjaar al overal gemaaide korenvelden zag – het oogsten in onze streken pas op gang komt. Hoe zuidelijker Rinus en ik afzakken hoe meer stoppelvelden we voorbij fietsen en onvermijdelijk moet ik denken aan Habakuk II de Balker, die een gedicht schreef over het kortwieken van de mens, in ‘t bijzonder de kunstenaar, zodra hij zijn mening boven het maaiveld verheft en over de eindigheid van het bestaan i: De eindnoten i, ii etc. staan onderaan.
STOPPELVELDEN
Het stoppelveld vermengde als een stokoude alchemist de twee werelden, van de oogst en het roemloze einde: de herfst; bittere baardgroei van de ontgoochelde kunsten; de regenval.
Ten slotte: op mijn mobiele archief van 8 augustus sms’te ik mijn haiku naar Maria:
stoppelvelden geel
de dichter kopje kleiner
lees maar wat er staat
Van een havenkraan en ander industrieel erfgoed
Frustrerend is het de bijna 1000 foto’s door te lopen, waarvan een groot aantal een verhaal vertelt, en er toch maar enkele te kunnen tonen en wat reliëf te geven. Zo zagen wij langs de Rijn meerdere havenkranen in gebruik of rijp voor de sloop. Sloop? Mooi niet allemaal. Als bestuurslid van een stichting die zich voor het Haagse industriële erfgoed inzet heb ik mij eens een poos druk gemaakt voor behoud van de oudste havenkraan aldaar. Mede door de beruchte vuurwerkramp in Enschede (de kraan was ooit in het eveneens in de as gelegde buurbedrijf gebouwd) lukte dat niet. Het bord met het bouwjaar 1955 bewaar ik sindsdien in mijn berging tot er een meer publieke bestemming voor is gevonden. Gelukkig staat een andere stilgelegde havenkraan aan de Laakhaven nog steeds recht op zijn poten.
Sinds die tijd ligt mijn hart naast putdeksels ook bij havenkranen en is het niet vreemd dat ik Rinus terug riep toen wij – dagenlang langs de Rijn fietsend – een buitengewoon exemplaar passeerden. Bezocht ik ooit in Lübeck zo’n oude stadskraan, ook in Trier en Gdansk trouwens, hier in Bingen, waar de middeleeuwse dichteres Hildegard vondaan komt, zag ik de “Alter Kran der Handelsstadt Bingen seit 1438 bekannt. Ende 19.JHDT still gelegt”.
Niet te geloven! Toen en nu staat het monument er zo bij en kunnen wij de historische sensatie naar het woord van historicus Huizinga ondergaan en de kraan aanraken.
Weet je wat, ik toon u nog een kraan aan de Rijn, ook al erfgoed en hilarisch of zo u wilt kunstzinnig toegetakeld. Op de industriekraan van de fa Fries uit 1964 ziet u metalen mannetjes omhoog lopen.
Oké, daar moet het bij blijven want ook de ‘in alleen maar’ fietsende lezers heb ik te vriend te houden.
Op de weblog heeft Rinus de dagelijkse ervaringen verteld en die kunt u dus daar lezen. Hier tijd om mijn gevoelens en overwegingen tijdens dat urenlange pedaleren – 21 dagen achter elkaar stapten wij elke morgen na een stevig ontbijt op en geloof me alle keren was dat met groot enthousiasme, zij het de eerste helft wel met pijn aan mijn kont. Iets wat ik thuis nooit heb, ook niet na pak weg een ritje van 150 of meer kilometers. Rinus’ tip om juist geen verzachtende zalf op m’n billen te smeren werkte want nadien voelde ik een mooi eeltlaagje ontstaan aldaar.
Künstlerschuld of Warum ist es am Rhein so schőn
Reden wij vrijwel alle dagen met het mooiste weer van de wereld en zagen wij sublieme landschappen, pittoreske stadjes, zwoegende weg- en andere werkers en vrolijke vrijetijders, dan bekroop mij wel wat de Duitsers noemen een zekere Künstlerschuld. De emotie die een schilder voelt over zijn frivoliteit in een wereld waar mensen sleurwerk doen waar ze somber van worden. De reisboekenschrijver Paul Theroux parafraserend meen ik dat er misschien ook wel een langeafstandfietsers- of toerrijderschuld bestaat doordat je onafhankelijk toegeeft aan je eigen grillen en van het ene tafereel naar het volgende fietst, stralend of ellendig, dat maakt niet uit.i Krijg ik als (bijna) 72-jarige redelijk gezonde vent in een nog altijd sportief lijf, met een open mind de wereld beschouwend – en al jaren profiterend van een aardig pensioen – zich vrijelijk bewegend tussen gevestigde, serieuze mensen, geen last van mijn geweten?
We zijn hier bij des Pudels Kern want al ras openbaarde zich tussen Rinus mentaliteit (gezonde trots, prestatiedrang, ook wel rivaliteit) en de mijne (mooi genieten en in te spannen, bijna een geschenk, belerend ook) het tussen haken en veel te ongenuanceerd geformuleerde verschil. Toen wij de eerste echte klim; de Arlberg in Oostenrijk deden en mijn benen uitzonderlijk goed bleken, was Rinus zo eerlijk te bekennen dat hij het niet over zijn kant kon laten gaan om niet als eerste boven te komen. Je ziet het ook op foto’s van vorige reizen waar de stoere man trots zijn handen de lucht in heft.
Ik haast me te schrijven die gevoelens ook te kennen en best de waardering van mijn omgeving te kunnen incasseren omtrent deze monsterprestatie. Maar veelal bekruipt mij iets van die Künstlerschuld – zeker na de Net Niet FataleVal in 1998 toen een jonge automobilist mij op een haar na naar de andere wereld hielp, welke dan ook.ii Intussen beste lezers rijden wij enige dagen langs die schőne Rijn – pikant te zien hoe mijn geliefde thans nog net zulke mooie knieën heeft als toen zij ooit ook stroomopwaarts, zij het vanaf het water, de zeer afwisselende bergachtige omgeving in zich opnam. Een Pelgrimslied
Nu we toch behoorlijk op stoom zijn wat fietsen aangaat, maar ook filosoferen, veroorloof ik me u voor te schotelen: Psalm 121, een bedevaartslied. Van de vijf berijmingen die ik ken kies ik die uit het gave rode bundeltje van Maria dat ik van haar mee kreegiii:
Ik sla mijn ogen op naar de bergen,
Van waar komt mijn hulp?
Mijn hulp komt van de HEER
Die hemel en aarde gemaakt heeft.
Als kind leerde ik nog ‘k Sla d’oogen naar ’t gebergte heen. Als beginregel lees ik ook: Ik hef naar de bergen mijn ogen of Ik hef mijn ogen op naar de bergen.i
We gaan verder want het moet geen evangelisatiepraatje worden. Straks denkt u nog dat ik een prediker ben – portretteerde Rinus mij niet al op een eerdere reis als kanselredenaar! Nou was dat wel de wens van mijn te vroeg overleden vader (53), maar het beroepskeuze bureau zag het toen toch een treetje lager: “Hij kan helder iets uitleggen en het is niet onmogelijk dat er een frisse onderwijzer in hem schuilt”. Vooral dat ‘frisse’: meesmuilen hoor. Voor de fietsende lezers, meer speciaal de senioren, daarvan degenen die mij bij ‘lek’ het werk uit handen nemen, lees vooral deze eindnoot:ii . VI dus.
We komen zo zoetjes aan het eind van deze etappe, onderdeel van onze zwerftocht door – wat vroeger het Heilige Roomse Rijk: was – Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Noord Italië. Aan dat Rijk kwam een einde na een gruwelijke krijg van 30 jaar (1618-1648) bij de Vrede van Munster – waarbij tevens het einde van onze eigen 80-jarige oorlog kwam. U weet wel die van Karel de 5e en zijn zoon Philips de 2e tegen onze Willem van Oranje en zijn stadhouderlijke opvolgers. Wilt u daarover – naast alles wat u als ‘Vaderlandse Geschiedenis’ op school leerde – een historisch werk leren kennen als een avonturenroman, lees dan De Vuuraanbidders van Vestdijk.iii Een verhaal beurtelings spelend in de Nederlanden (Twaalfjarig Bestand) en in Duitsland (gedurende de Dertigjarige Oorlog). Ten onzent gruwend van de strijd tussen Calvinisten en Remonstranten trekt de hoofdpersoon, een kanonniers zoon, als vestingbouwkundige naar Duitsland, om daar verwikkeld te raken in de barbaarse veldtochten van de ‘dolle Bisschop’ en het beleg van Heidelberg. Heidelberg? Rinus daar maakten wij heel wat vreedzamers mee en daar hoop ik jou en de lezers verslag van te doen in het volgende deel. Wat u al vreesde gaat gebeuren: er komt (voorshands) gewoon geen einde aan die zwerftocht van de Adelaar & de Hagenaar. En voordat u afsluit herinner ik u ook nog aan die roemruchte biecht uit de ondertitel; de biecht die ze hoe dan ook dienden te doen aan hun geliefden. Mocht u daar toch een beetje nieuwsgierig naar zijn, dan verklap ik vast bij dezen dat het niet met n..ken of een vergelijkbaar werkwoord heeft te maken. Wat dan wel? Lees deel 4 en sidder..
Cornelis de Kler oktober 2013
Voetnoten
i: Habakuk II de Balker heeft vele dichtbundels geschreven, al jaren weer onder zijn eigen naam H.H. ter Balkt. Twee coupletten citeer ik uit In de waterwingebieden-gedichten 1953-1999. Amsterdam 2000. p. 191
ii: Paul Theroux De Zuilen van Hercules-Een reis rond de Middellandse Zee. Asd-Antw. 1995. p. 128
iii: Het relaas van de NNFATALE.VAL (zo labelde ik dat toen in een WP bestand) kunt u per mail opvragen. Precies 10 jaar na 19 april 1998 ben ik mij met mijn doopnaam uit 1941 gaan tooien: Cornelis – Cees mag ook – alleen voor Maria ben ik Corneel. Cornelis: noem het ijdel, voor mij is het dankbaarheid.
iv: Psalmen kwam uit in de serie Dwarsligger als initiatief van NDC/VBK uitg Jongbloed.
v: Mocht u alle berijmingen op 1 A4tje bij elkaar willen hebben, mail mij: cdekler@hetnet.nl
vi: Uit het advies van de Chr. Stichting voor Beroepskeuzevoorlichting uit 1953 waar op rake wijze ‘Een aardige en guitige jongen’ getypeerd wordt met meer belangstelling gericht op de wereld der mensen dan op die der dingen. ‘Een technicus zit er bijv. helemaal niet in. Wel beschikt hij over een goede handvaardigheid en in het oplossen van practische problemen slaat hij een goed figuur.’
vii: Simon Vestdijk. De vuuraanbidders – roman uit de tachtigjarige oorlog ’s-Gravenhage-Rotterdam 1984. 3 delen.